John 8

1Maar Jezus ging naar den Olijfberg.
 naar den Olijfberg Namelijk om daar te vernachten en te bidden, gelijk Hij gewoon was, Luk 21:37 , en Luk 22:39 . Van dezen berg zie Mat 21:1 .
2En des morgens vroeg kwam Hij wederom in den tempel, en al het volk kwam tot Hem; en nedergezeten zijnde, leerde Hij hen.
 nedergezeten zijnde, Namelijk naar de manier, die de leraars gebruikten in de synagogen. Zie Luk 4:20 , en elders. Anders heeft Hij somtijds gestaan, als Hij iets overluid en met bijzondere beweging wilde zeggen; Joh 7:37 .
3En de Schriftgeleerden en de Farizeën brachten tot Hem een vrouw, in overspel gegrepen.
 brachten tot Hem Grieks leidden.
4En haar gesteld hebbende in het midden, zeiden zij tot Hem: Meester, deze vrouw is op de daad zelve gegrepen, overspel begaande. 5En Mozes heeft ons in de wet geboden, dat dezulken gestenigd zullen worden; Gij dan, wat zegt Gij?
 gestenigd zullen De wet van Mozes gebiedt dat zulken met den dood zullen gestraft worden, Lev 20:10 , maar dat zij gestenigd moesten worden, schijnen zij besloten te hebben uit Deu 22:23-24 .
6En dit zeiden zij, Hem verzoekende, opdat zij iets hadden, om Hem te beschuldigen. Maar Jezus, nederbukkende, schreef met den vinger in de aarde.
 verzoekende, opdat Namelijk met zulke mening, indien Hij haar vrijsprak, dat zij Hem als een verbreder der wet zouden kunnen beschuldigen; en indien Hij haar veroordeelde, dat zij Hem als onbarmhartig bij het volk in haat zouden brengen.
,
 in de aarde Dat is, in het stof van den vloer des tempels. Wat Hij nu geschreven heeft, wordt niet uitgedrukt. Sommigen menen dat Hij geschreven heeft hetzelfde, dat Hij hun daarna aanzeide.
7En als zij Hem bleven vragen, richtte Hij Zich op, en zeide tot hen: Die van ulieden zonder zonde is, werpe eerst den steen op haar.
 zonder zonde is, Grieks onzondig; dat is in dergelijke of andere zonden niet gevallen is, of meent dat hij niet zou kunnen vallen.
,
 werpe eerst den Christus schijnt hier te zien op de wet Deu 17:7 .
8En wederom nederbukkende, schreef Hij in de aarde. 9Maar zij, dit horende, en van hun geweten overtuigd zijnde, gingen uit, de een na den andere, beginnende van de oudsten tot de laatsten; en Jezus werd alleen gelaten; en de vrouw in het midden staande.
 zij, dit Namelijk de beschuldigers.
,
 alleen gelaten; Niet ten aanzien der schare, die Christus terstond aanspreekt, vs.12, maar ten aanzien der Farizeën, die de vrouw beschuldigden.
10En Jezus, Zich oprichtende, en niemand ziende dan de vrouw, zeide tot haar: Vrouw, waar zijn deze uw beschuldigers? Heeft u niemand veroordeeld? 11En zij zeide: Niemand, Heere! En Jezus zeide tot haar: Zo veroordeel Ik u ook niet; ga heen, en zondig niet meer.
 Zo veroordeel Ik Christus veroordeelt haar niet, en spreekt haar ook niet vrij, overmits Zijn ambt niet was een rechterlijk vonnis over misdadigers uit te spreken, maar als een leraar de zondaren tot bekering te brengen. Zie dergelijke Luk 12:14 .
12Jezus dan sprak wederom tot henlieden, zeggende: Ik ben het licht der wereld; die Mij volgt, zal in de duisternis niet wandelen, maar zal het licht des levens hebben.
 wederom tot Namelijk nadat zijne predikatie, door de voorgaande beschuldiging der overpriesters, opgehouden of verhinderd was geweest.
,
 henlieden, zeggende Namelijk de Joden in den tempel vergaderd.
,
 het licht Het schijnt dat Christus des morgens zeer vroeg in den tempel gekomen zijnde, vs.2, alzo de zon opging, daaruit aanleiding genomen heeft van het ware geestelijke licht te spreken; gelijk Hij ook dikwijls elders bij andere gelegenheden gedaan heeft; Joh 4:10 , en Joh 6:35 .
,
 der wereld; Dat is, die het ware licht der zaligmakende kennis geeft, niet alleen den Joden, maar ook den heidenen. Zie Isa 49:6 .
,
 volgt, zal in de Dat is, die mijne leer met een waar geloof aanneemt en gehoorzaamt.
,
 duisternis niet Namelijk der dwalingen en zonden.
,
 des levens hebben Dat is, dat de mensen brengt tot het eeuwige leven. Zie Joh 6:68 .
13De Farizeën dan zeiden tot Hem: Gij getuigt van Uzelven; Uw getuigenis is niet waarachtig.
 waarachtig Dat is, vast en genoegzaam, om ons te doen geloven.
14Jezus antwoordde, en zeide tot hen: Hoewel Ik van Mijzelven getuig, zo is nochtans Mijn getuigenis waarachtig; want Ik weet, van waar Ik gekomen ben, en waar Ik heenga; maar gijlieden weet niet, van waar Ik kom, en waar Ik heenga.
 van waar Ik Dat is, want Ik ben niet alleen een mens, maar ook de ware Zoon Gods, die van den hemel als een gezant des Vaders, vs.16, ben afgekomen, en naar mijn menselijke natuur daar weder zal opvaren.
15Gij oordeelt naar het vlees; Ik oordeel niemand.
 naar het vlees; Dat is, naar den uiterlijken schijn, in welken gij mij als een mens alleen aanziet.
,
 oordeel niemand Namelijk gelijk gij; of, in dezen tegenwoordigen tijd. Want anderszins heeft de Vader den Zoon alle oordeel gegeven; Joh 5:22 .
16En indien Ik ook oordeel, Mijn oordeel is waarachtig; want Ik ben niet alleen, maar Ik en de Vader, Die Mij gezonden heeft.
 Ik en de Vader, Namelijk Ik, voorzoveel Ik de Zoon Gods ben, en de Vader, wij zijn twee getuigen. En derhalve is mijne getuigenis waarachtig, gelijk Christus besluit vs.17,18.
17En er is ook in uw wet geschreven, dat de getuigenis van twee mensen waarachtig is.
 wet geschreven, Namelijk Deu 17:6 , en Deu 19:15 .
,
 waarachtig is Dat is, genoegzaam en aangenomen te worden in het gericht.
18Ik ben het, Die van Mijzelven getuig, en de Vader, Die Mij gezonden heeft, getuigt van Mij. 19Zij dan zeiden tot Hem: Waar is Uw Vader? Jezus antwoordde: Gij kent noch Mij, noch Mijn Vader; indien gij Mij kendet, zo zoudt gij ook Mijn Vader kennen.
 kendet, zo zoudt Namelijk naar mijn goddelijke natuur, naar welke Ik het uitgedrukte beeld des Vaders ben; Joh 14:9 ; Heb 1:3 .
20Deze woorden sprak Jezus bij de schatkist, lerende in den tempel; en niemand greep Hem; want Zijn ure was nog niet gekomen.
 bij de schatkist, Grieks in de schatkist; dat is in de plaats des tempels, waar de schatkist stond. Zie 2Ki 12:9 ; Mar 12:41 ; Luk 21:1 .
,
 niemand greep Namelijk hoewel Hij zo vrijmoedig sprak.
,
 ure was nog niet Namelijk tot lijden en sterven van God verordineerd.
21Jezus dan zeide wederom tot hen: Ik ga heen, en gij zult Mij zoeken, en in uw zonden zult gij sterven; waar Ik heenga, kunt gijlieden niet komen.
 ga heen, en Namelijk naar den hemel.
,
 zoeken, en Dat is, als het verderf over u komen zal, zult gij tevergeefs tot God en vervolgens tot Mij roepen. Zie Pro 1:24 , enz.
,
 in uw zonden Dat is, om uw moedwillig ongeloof zult gij tijdelijk en eeuwig vergaan; Mar 16:16 ; Joh 3:18 .
,
 kunt gijlieden niet Namelijk omdat gij niet kunt ten hemel varen, gelijk Ik, gestorven zijnde, doen zal na mijne verrijzenis. Zie Joh 13:33 , Joh 13:36 .
22De Joden dan zeiden: Zal Hij ook Zichzelven doden, omdat Hij zegt: Waar Ik heenga, kunt gijlieden niet komen?
 Zichzelven doden, Namelijk om te ontgaan dat Hij van de oversten der Joden niet worde gevangen en omgebracht.
23En Hij zeide tot hen: Gijlieden zijt van beneden, Ik ben van boven; gij zijt uit deze wereld, Ik ben niet uit deze wereld.
 van beneden, Grieks uit die [plaatsen] van beneden.
,
 van boven; Grieks uit die [plaatsen] van boven.
,
 gij zijt uit Dat is, gij verstaat in een aardsen en wereldsen zin hetgeen Ik in een geestelijken en hemelsen zin spreek, omdat gij aardse mensen zijt.
24Ik heb u dan gezegd, dat gij in uw zonden zult sterven; want indien gij niet gelooft, dat Ik Die ben, gij zult in uw zonden sterven.
 dat Ik Die Dat is, dat Ik de ware Messias ben, voor wien Ik mij uitgeEf. Alzo ook hierna vs.28.
25Zij zeiden dan tot Hem: Wie zijt Gij? En Jezus zeide tot hen: Wat Ik van den beginne ulieden ook zegge.
 Wat Ik van den Grieks in het begin, dat Ik tot ulieden ook spreek; dat is, dat Ik van den beginne mijner predikatie gezegd of gesproken heb.
26Ik heb vele dingen van u te zeggen en te oordelen; maar Die Mij gezonden heeft, is waarachtig; en de dingen, die Ik van Hem gehoord heb, dezelve spreek Ik tot de wereld.
 maar Namelijk doch overmits gij het niet geloven zoudt, zo zeg Ik dit alleen, dat die mij, enz.
,
 Die Mij gezonden Namelijk de Vader.
,
 tot de wereld Of, in de wereld.
27Zij verstonden niet, dat Hij hun van den Vader sprak. 28Jezus dan zeide tot hen: Wanneer gij den Zoon des mensen zult verhoogd hebben, dan zult gij verstaan, dat Ik Die ben, en dat Ik van Mijzelven niets doe; maar deze dingen spreek Ik, gelijk Mijn Vader Mij geleerd heeft.
 verhoogd hebben, Namelijk aan het kruis; Joh 3:14 , en Joh 12:32 .
,
 dan zult gij Dat is, velen onder u zullen het bekennen uit de tekenen, die alsdan geschieden zullen, en uit mijne opstanding daarna; Luk 23:48 ; Act 2:41 .
,
 dat Ik van Dat is, dat Ik gene leer voorstel, die Ik zelf verdicht heb.
29En Die Mij gezonden heeft, is met Mij. De Vader heeft Mij niet alleen gelaten, want Ik doe altijd, wat Hem behagelijk is.
 niet alleen gelaten, Namelijk overmits Ik en de Vader een zijn, en Hij met vele getuigenissen en tekenen mijne zending heeft bevestigd; Act 2:22 .
30Als Hij deze dingen sprak, geloofden velen in Hem. 31Jezus dan zeide tot de Joden, die in Hem geloofden: Indiën gijlieden in Mijn woord blijft, zo zijt gij waarlijk Mijn discipelen;
 in Mijn woord Dat is, in mijne leer volhardt.
32En zult de waarheid verstaan, en de waarheid zal u vrijmaken.
 de waarheid Namelijk van mijne leer, bij u aangenomen en geloofd, Joh 1:12 .
,
 verstaan, en de Dat is, meer en meer daarin onderwezen en bevestigd worden.
,
 vrijmaken Namelijk van den dood en de dienstbaarheid der zonde.
33Zij antwoordden Hem: Wij zijn Abrahams zaad, en hebben nooit iemand gediend; hoe zegt Gij dan: Gij zult vrij worden?
 nooit iemand gediend; Hetgeen Christus gesproken had van geestelijke vrijheid en dienstbaarheid verstaan zij van uiterlijke of lichamelijke; van welke zij nochtans niet veel konden roemen, alzo hunne voorouders in Egypte gediend hadden, Gen 15:12 , en Exo 20:2 ; en zij zelf alsnog den Romeinen onderworpen waren.
34Jezus antwoordde hun: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Een iegelijk, die de zonde doet, is een dienstknecht der zonde.
 doet, is een Dat is, die de zonde over zich laat heersen, en gelijk als zijn werk maakt van zondigen; Rom 6:17 ; 1Jo 3:8 ; 2Pe 2:19 .
35En de dienstknecht blijft niet eeuwiglijk in het huis, de zoon blijft er eeuwiglijk.
 eeuwiglijk in het Dat is, gelijk een slaaf geen recht heeft om in zijns heren huis altijd te blijven of zijn erfgenaam te zijn, overmits hem de heer mag uitstoten of aan anderen verkopen; alzo zullen ook in het huis Gods niet blijven degenen, die slaven der zonde zijn, maar alleen de ware kinderen Gods.
36Indiën dan de Zoon u zal vrijgemaakt hebben, zo zult gij waarlijk vrij zijn.
 waarlijk vrij zijn Of, inderdaad.
37Ik weet, dat gij Abrahams zaad zijt; maar gij zoekt Mij te doden; want Mijn woord heeft in u geen plaats.
 zaad zijt; maar Namelijk naar het vlees.
,
 te doden; want En daarmede betoont gij dat gij geen rechte kinderen Abrahams zijt. Zie vs.39.
,
 heeft in u geen Of, gaat niet door in u; dat is, in uw hart.
38Ik spreek wat Ik bij Mijn Vader gezien heb; gij doet dan ook, wat gij bij uw vader gezien hebt.
 wat Ik bij Mijn Zie Joh 5:19-20 .
,
 bij uw vader gezien Dat is, dat gij door ingeven des duivels geleerd hebt. Zie vs.44.
39Zij antwoordden en zeiden tot Hem: Abraham is onze vader. Jezus zeide tot hen: Indiën gij Abrahams kinderen waart, zo zoudt gij de werken van Abraham doen.
 Abrahams kinderen Dat is, rechte en ware kinderen Abrahams.
40Maar nu zoekt gij Mij te doden, een Mens, Die u de waarheid gesproken heb, welke Ik van God gehoord heb. Dat deed Abraham niet.
 de waarheid gesproken Dat is, de ware leer der zaligheid.
41Gij doet de werken uws vaders. Zij zeiden dan tot Hem: Wij zijn niet geboren uit hoererij; wij hebben een Vader, namelijk God.
 uit hoererij; Namelijk als bastaarden of als afgodendienaars, hoedanigen de Samaritanen waren.
42Jezus dan zeide tot hen: Indiën God uw Vader ware, zo zoudt gij Mij liefhebben; want Ik ben van God uitgegaan; en kom van Hem. Want Ik ben ook van Mijzelven niet gekomen, maar Hij heeft Mij gezonden.
 van God Grieks uit God. Door de eeuwige geboorte van den Vader; Psa 2:7 ; Mic 5:1 ; Joh 5:26 .
,
 uitgegaan; en kom Namelijk niet alleen gezonden als Middelaar, gelijk uit het volgende blijkt; maar ook van Hem geboren. Zie Joh 10:30 ; Heb 5:5 .
43Waarom kent gij Mijn spraak niet? Het is, omdat gij Mijn woord niet kunt horen.
 Mijn woord niet Dat is, mijne leer en wijze van spreken, met welke Ik dezelve u voorstel, verdragen, als strijdende tegen uw kwade vooroordelen en genegenheden; Joh 6:60 .
44Gij zijt uit den vader den duivel, en wilt de begeerten uws vaders doen; die was een mensenmoorder van den beginne, en is in de waarheid niet staande gebleven ; want geen waarheid is in hem. Wanneer hij de leugen spreekt, zo spreekt hij uit zijn eigen; want hij is een leugenaar, en de vader derzelve leugen.
 uit den vader Dat is, gij aardt naar den duivel.
,
 de begeerten uws Welke voornamelijk zijn lasteren en menschenmoorden.
,
 een mensenmoorder Omdat hij den mens tot de zonde, en daardoor tot den tijdelijken en eeuwigen dood gebracht heeft.
,
 van den beginne, Namelijk van de schepping des mensen.
,
 in de waarheid Dat is, in de oprechtheid, in welke hij geschapen was; 2Pe 2:4 ; Jud 1:6 .
,
 uit zijn eigen; Grieks uit zijn eigen; namelijk ingevingen en bewegingen.
,
 vader derzelve Dat is, vinder en stichter derzelve leugenen.
45Maar Mij, omdat Ik u de waarheid zeg, gelooft gij niet. 46Wie van u overtuigt Mij van zonde? En indien Ik de waarheid zeg, waarom gelooft gij Mij niet?
 van zonde? Dat is, van enige feil in mijn leer of leven.
47Die uit God is, hoort de woorden Gods; daarom hoort gijlieden niet, omdat gij uit God niet zijt.
 Die uit God is, Dat is, die God tot een vader heeft, gelijk de Joden roemden, vs.41.
,
 hoort de woorden Gods; Dat is, hoort en gehoorzaamt gaarne.
48De Joden dan antwoordden en zeiden tot Hem: Zeggen wij niet wel, dat Gij een Samaritaan zijt, en den duivel hebt?
 een Samaritaan Dat is, een die vreemd is van den waren godsdienst, en daarom vijand van de Joden, gelijk de Samaritanen waren; Luk 9:53 .
,
 den duivel hebt? Zie Joh 7:20 .
49Jezus antwoordde: Ik heb den duivel niet; maar Ik eer Mijn Vader, en gij onteert Mij.
 eer Mijn Vader, Namelijk met mijne leer en werken.
,
 onteert Mij Namelijk met uw lasteringen.
50Doch Ik zoek Mijn eer niet; er is Een, Die ze zoekt en oordeelt.
 oordeelt Die tussen u en mij richten zal en zulke lasteringen wreken.
51Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Zo iemand Mijn woord zal bewaard hebben, die zal den dood niet zien in der eeuwigheid.
 den dood Dat is, den eeuwigen dood.
,
 niet zien in der Dat is, niet smaken, gelijk in vs.52 gezegd wordt, dat is, niet onderworpen zijn.
52De Joden dan zeiden tot Hem: Nu bekennen wij, dat Gij den duivel hebt. Abraham is gestorven, en de profeten; en zegt Gij: Zo iemand Mijn woord bewaard zal hebben, die zal den dood niet smaken in der eeuwigheid?
 zegt Gij Zo Of, Gij zegt.
53 Zijt Gij meerder, dan onze vader Abraham, welke gestorven is, en de profeten zijn gestorven; wien maakt Gij Uzelven?
 de profeten Namelijk die nochtans het Woord Gods bewaard hebben.
54Jezus antwoordde: Indiën Ik Mijzelven eer, zo is Mijn eer niets; Mijn Vader is het, Die Mij eert, Welken gij zegt, dat uw God is. 55En gij kent Hem niet, maar Ik ken Hem; en indien Ik zeg, dat Ik Hem niet ken, zo zal Ik ulieden gelijk zijn, dat is een leugenaar; maar Ik ken Hem, en bewaar Zijn woord.
 kent Hem niet, Namelijk ten rechte en zoals het behoort, gelijk vs.19.
56Abraham, uw vader, heeft met verheuging verlangd, opdat hij Mijn dag zien zou; en hij heeft hem gezien, en is verblijd geweest.
 met verheuging Grieks van vreugde opgesprongen.
,
 Mijn dag zien zou; Namelijk mijner komst in het vlees; Luk 10:24 ; Heb 11:13 .
,
 gezien, en is Namelijk door het geloof, ziende op de belofte Gods van deze komst.
,
 verblijd Zie Gen 17:17 .
,
 geweest Of, werd verblijd.
57De Joden dan zeiden tot Hem: Gij hebt nog geen vijftig jaren, en hebt Gij Abraham gezien?
 vijftig jaren, Namelijk ten hoogste genomen, naar het uitwijzen van uw wezen. Want Christus was maar omtrent vier en dertig jaren oud, toen Hij leed.
58Jezus zeide tot hen: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Eer Abraham was, ben Ik.
 was, Namelijk geboren. Of, werd; namelijk geboren.
,
 ben Ik Namelijk geweest, naar mijn goddelijke natuur, die van eeuwigheid is; Mic 5:1 .
59Zij namen dan stenen op, dat zij ze op Hem wierpen. Maar Jezus verborg Zich, en ging uit den tempel, gaande door het midden van hen; en ging alzo voorbij.
 op Hem wierpen Namelijk als op een, dien zij hielden een godslasteraar te zijn, overmits Hij zich Gode gelijk maakte. Zie Lev 24:16 , en Joh 10:33 .
,
 gaande door het Namelijk of hunne ogen houdende, of zich verstekende onder de schare; Luk 4:30 , en Luk 24:16 .
Copyright information for DutSVVA